WINTER AAN DE OEVER VAN HET DA COSTAMEER

 

Je droomde dat je met vriendin G. naar een film was geweest in een bioscoop op de hoek van de Bilderdijkstraat en Kinkerstraat in Amsterdam. Daar is helemaal geen bioscoop maar een winkel in huishoudelijke artikelen. Maar goed, toen jullie die niet bestaande bioscoop wilden verlaten brak er een winterse bui los. Met velen bleven jullie staan schuilen in de hal van de bioscoop. Tegelijkertijd liep een andere zaal leeg, waardoor een enorm gedrang en een benauwde atmosfeer ontstond. Je zei G. dat je haar het geld voor het bioscoopkaartje, dat ze had voorgeschoten, nog moest betalen. Ze haalde haar schouders op, vond het niet nodig. Jij wel maar het gedrang belette het je het te doen.

'Ach, die vijftien euro,' vond G.

Toen de bui voorbij was liepen jullie door de Kinkerstraat in de richting van de Da Costakade. Althans, dat zou zo in werkelijkheid zijn geweest, maar in de droom was daar in plaats van een gracht een groot meer met bebouwing rondom.

Jij bleef staan bij een betonnen trap die naar en in het water voerde, maar G. sprong met haar winterjas en al van de kade in het water.

‘Wat doe je nou!’ riep je geschrokken.

Ze gaf geen antwoord.

Het was daar dieper dan voor trap, maar er lagen her en der rotsblokken, waar ze zich tot haar middel in het water onhandig tussendoor bewoog.

Bezorgd vroeg je of ze gewond was.

‘Dat ook,’ antwoordde zij nu wel, ‘maar hoe kom ik eruit?’

Waarna je wakker werd. Dromen zijn bedrog, nachtmerries ook, maar moest je G. in de loop van de dag toch niet even bellen of alles goed met haar was?

 

 

HEILIGENBEELD

 

Na veel regen eindelijk een fraaie herfstochtend. In een overdekte doorgang naar een binnentuin ligt een dakloze te slapen. Je moet erdoor denken aan een tekening van Peter van Straaten waarop twee welgestelde dames een dakloze zien liggen en de een tegen de ander zegt: ‘Wat heerlijk toch dat je zomaar overal kunt slapen. Ik heb vannacht weer geen oog dicht gedaan.’

Je eet een haring bij de Volendammer op het Kattenburgerplein. Je hebt echtvriendin naar de kapper gebracht en als je haar weer gaat ophalen, komt je op de Wittenburgergracht een groep schoolkinderen tegemoet. Een onderwijzer gaat ze voor zonder er acht op te slaan of ze volgen. Maar dat doen ze wel. Waarschijnlijk zijn ze op weg naar het scheepvaartmuseum.

Als je ze passeert, kijkt een jongetje toevallig omhoog en ziet aan de gevel van een voormalig patronaatsgebouw een heiligenbeeld.

‘Kijk Sinterklaas,’ roept hij, ‘die is bijna jarig!’

De kinderen om hem heen lachen en een ander jongetje roept:

‘Hij heeft een petje op!’

Het is duidelijk, die kinderen zijn niet vertrouwd met heiligenbeelden.

Als je het voorval na de kapper aan echtvriendin vertelt, moet ze er erg om lachen.

 

BRAMEN

 

Je gaat naar een uithoek aan het water waar rond die tijd van het jaar een paar bramenstruiken vaak overdadig vrucht dragen. Maar iemand is je voor. Een man van middelbare leeftijd heeft er zijn fiets gestald en plukt bramen. Je spreekt hem aan.

‘U komt zeker niet uit de buurt?’

‘Nee, hoezo?’

‘Nou, dan zou u waarschijnlijk wel weten dat de stadsdeelraad een waarschuwing heeft doen uitgaan dat de grond hier ernstig vervuild is en het daarom ten zeerste wordt afgeraden deze bramen te nuttigen.’

‘Dat meent u niet!’

‘Jazeker, heeft u er al van gegeten?’

‘Een paar.’

‘Dan valt het misschien nog mee.’

‘Ik hoop het, in ieder geval bedankt voor de waarschuwing.’

‘Geen dank.’

De man staart je ontdaan aan. Je knikt hem bemoedigend toe en doet alsof je daar bent om van het uitzicht over het water te genieten. Hij groet, stapt op zijn fiets en rijdt weg. Waarschijnlijk met het gevoel dat de dood hem op de hielen zit. Als hij uit zicht is, pluk je een grote zak vol met prachtig rijpe bramen om er thuis een heerlijke jam van te maken.

 

EEN ZONDAGMIDDAG

 

Herfst in juli. Wisselend bewolkt en een harde, soms stormachtige zuidwestenwind die vrij spel heeft tussen de stadsvilla’s van het Funenpark, een voormalig bedrijventerrein, uitloper van het oostelijk havengebied maar een decennia of twee geleden getransformeerd tot een on-Amsterdamse woonwijk die desalniettemin tot het stadsdeel centrum behoort. Tijdens het bouwrijp maken ervan zijn resten aangetroffen van de laatste stadsmuur van Amsterdam en van een afsluitend bolwerk. Kunstwerken die stukken muur symboliseren markeren nu de loop van de muur en de plaats van het bolwerk.

 

De bomen die de hevige storm van een paar weken geleden hebben doorstaan - veel niet - hebben het nu weer moeilijk. En echtvriendin moet je stevig vasthouden opdat ze niet omwaait. Om de een of andere reden moet je er plotseling denken aan de binnentuin achter de woning annex bakkerswinkel in de Gulikersstraat in IJmuiden, waar je van je vijfde tot je veertiende woonde en waarover je een paar jaar geleden het volgende gedicht schreef dat ook in de bundel Korrelig grijs staat: In de slagschaduw van het groot verdriet/ een haven met vergeten schepen/ wederopbouwhuizen met te jong hout/ hier en daar uitlopend als de rillende eentaksboompjes in de voorjaarsavond buiten/ terwijl binnen de draadomroep/ geschrokken van de rock and roll/ bezwerend operette klanken speelt.

 

Jullie zijn op weg naar Spirit, een vegetarisch zelfbedieningsrestaurant op de hoek Czaar Peterstraat/ Cruquiuskade. In de beschutting van de oude straten gekomen is het als de zon soms even schijnt zelfs aangenaam. Daar doen geurende geveltuintjes je denken aan de duinen waardoor je als jongen zwierf. Je hoorde de wind door de struiken op de duintoppen stoeien als hier door de bomen, maar in de valleien voelde je de wind niet en rook het zoetig naar zomer.

 

Bij Spirit is het door de vakantietijd rustiger dan meestal op zondagmiddag. Maar er zijn toch nog wel aardig wat buurtbewoners en toeristen. Jullie drinken koffie en chocolademelk, eten taart, slaan andere gasten gade, staren naar molen De Goyer aan de overkant van de Nieuwe Vaart of een heel eind de Sarphatistraat in. Regelmatig passeren er bussen en trams, maar het kruispunt voor het restaurant is door de vakantietijd minder levendig dan anders. Soms doet het jullie er denken aan het kruispunt Avenue des Gobelins/Boulevard Saint Marcel in Parijs. Vanuit café/restaurant Les Canon des Gobelins daar keken jullie graag naar de hectiek buiten.

 

Je ziet iemand een boek lezen. Dat is uitzonderlijk geworden. Als men tegenwoordig al leest is dat buitenshuis meestal via een scherm. Toen echtvriendin laatst thuis een boek dichtsloeg, ze had het uit, een nieuw boek wachtte, vroeg je haar of er een boek is dat ze als jong volwassene heeft gelezen en altijd een rol voor haar is blijven spelen. De Bijbel buiten beschouwing gelaten, want dat boek speelt voor de meesten in onze samenleving in meer of mindere mate bewust of onbewust een rol: nog wel. Echtvriendin wist niet zo gauw een werk te bedenken en vroeg hoe dat met jou zat. Nou, dat boek is ongetwijfeld La Nausée/Walging van Jean Paul Sartre: dat dolen, die leegte, saaiheid, verveling, het je misplaats voelen; je bent vaak een Roquentin, de hoofdpersoon (held) van de roman. Een film die altijd bij je is gebleven is er ook, A bout de souffle van Jean Luc Godard naar een scenario van François Truffaut. Die film juist door de frisse jeugdige brutaliteit.

 

Bij Spirit bedenkt echtvriendin dat ze de kringloopwinkel van Gideon Italiaander aan het begin van de Sarphatistraat weleens wil bekijken. Daar zijn jullie talloze malen met de tram, jij ook op de fiets, aan voorbij gegaan maar er nooit binnen geweest. Dat moet er dan inderdaad maar eens van komen. Jullie stappen op en steken de wind trotserend de Dageraadsbrug over naar de Sarphatistraat.

 

Zo’n dertig kilometer westwaarts stuwt die wind ongetwijfeld venijnige golven tussen de pieren door tevergeefs ten strijde richting IJmuiden, knakt die wind de rook van de hoogovens direct boven de schoorstenen oostwaarts neer. En bij de wadden eilanden staat wat nog altijd een vrachtschip wordt genoemd maar een varende parkeergarage is met zo’n vijfduizend auto’s aan boord in brand, in bedwang gehouden door sleepboten, de bemanning op een na gered door een reddingboot en helikopters. Zij die sprongen zijn vrijwel allemaal meer of minder ernstig gewond geraakt door de sprong van grote hoogte in zee, die een van hen zelfs met de dood moest bekopen. Maar het alternatief was levend te worden geroosterd, want de helikopters kwamen door onbegrijpelijk gestuntel pas laat ter plaatse. Verder alle lof voor de redding - en sleepboten.

 

De kringloopwinkel, nou ja kringloop, blijkt een karig ingericht, somber verlicht en overvol rariteitenkabinet. Gideon Italiaander koopt restpartijen op van allerlei soort en verkoopt de afzonderlijke artikelen vervolgens voor een habbekrats maar kennelijk wel met winst: geweren en zwaarden van kunststof, cocktailprikkers met letters waarmee je een voornaam kunt vormen, serviesgoed met jolige versieringen en/of spreuken, schoenen en kleding van sjofel tot redelijk, maar soms toch ook heel draagbaar voor erg weinig geld; wat te pas kan komen als het past. Maar jullie hebben het gezien, gaan terug naar huis en hebben nu wind mee.

 

 

DEMENT?

 

Buurvrouw C. komt niet meer buiten. Al tijden niet. Ze is oud en ziek. Als je beneden in de hal de post ophaalt, komt er een koerier van een apotheker binnen en meldt zich bij haar via de videofoon. Je biedt hem aan de medicijnen voor haar mee naar boven te nemen. Dat komt hem goed uit. Hij meldt haar dat een buurman de medicijnen komt brengen. Ze zitten in een grote witte zak met de naam van de apotheek erop.

Sterk vermagerd staat buurvrouw C., gekleed in een ochtendjas waar een nachtjapon, haar dunne enkels en sloffen onderuit steken, in de deuropening van haar woning op je te wachten. Je geeft haar de zak en vraagt hoe het gaat.

'Ach, ik ben aan het dementeren, Coos, ik weet niet eens meer hoe je heet.'

'Nou, dat weet je dus nog wel.'

'Oh,' zegt ze met een onzeker lachje, 'maar ik word erg goed verzorgd hoor.'

'Door de thuiszorg?'

'Dat denk ik wel, ze komen langs om me te helpen en ik krijg ook eten.'

'Lekker?'

'Gaat wel, mij hoor je niet klagen.'

Ze woont al meer dan dertig jaar schuin onder je en was altijd erg goed in klagen. Nu heeft ze daar alle reden toe maar lijkt ze zich te schikken in haar lot. Je wenst haar sterkte en gaat verder naar boven.

 

 

Niets te klagen

De caissière van de supermarkt waar je boodschappen doet, wenst je een fijne dag toe, de serveerster in het restaurant waar je iets eet, zegt geniet ervan, de verkoopster van de zaak waar je kleding koopt, wenst je er veel plezier mee.

Hartelijkheid alom, als je spendeert.

 

 

FAILLIET

Je zit in een tram van lijn 24. Drukte in de stad door het paasweekeinde. Op het Rokin stapt een wankele oude man in en neemt naast je plaats. Zijn ouderwetse, grijzige kleding doet verzorgd maar ietwat sleets aan. Jou negerend wendt hij zich tot een bejaarde vrouw die aan de andere kant van het pad zit.

‘Mevrouw, ik ben negentig jaar oud en geloof mij, deze wereld is failliet.’

De vrouw knikt afstandelijk, duidelijk in de hoop hem zo te ontmoedigen, maar dat lukt niet.

‘Ik ben dus negentig,’ vervolgt de man, ‘en weet nog hoe de wereld vijftig of zestig jaar geleden was, niet alles was toen beter maar wel veel.’

De vrouw, die door haar leeftijd ook wel zal weten hoe de wereld vijftig of zestig jaar geleden was, zwijgt. Waarschijnlijk denkt ze iets in de trant van, heb ik dat, maar ze is te beleefd om haar gezicht af te wenden.

‘Ik ben geen pessimist,’ gaat de man door, ‘echt niet, en ook geen doemdenker, dat moet u niet denken, maar deze wereld gaat wel naar de ratsmodee, denkt u ook niet?’

‘Och, dat weet ik niet, meneer,’ antwoordt nu de vrouw afgemeten.

‘Nou mevrouw, ik weet het wel, ik heb mijn hele leven lang goed om mij heen gekeken en heb het zien gebeuren, het komt niet meer goed, de boel is failliet, zoals ik al zei, maar ik blijf optimistisch hoor, ik pluk de dagen als bloemen voor het graf van de wereld tot ik in mijn eigen graf beland.’

Dat wordt de vrouw kennelijk te gortig of ze moet er echt uit bij het Muntplein. In ieder geval staat ze op, loopt voorzichtig om niet te vallen naar een uitgang en piept uit. Dan kijkt ze schichtig even om en ziet wat jij al zag, dat de man haar volgt.

‘We maken er wat van, mevrouw, we laten ons niet kisten, nou ja, nog niet, want het leven is toch nog mooi, nietwaar?’

De tram is gestopt. Zonder te antwoorden drukt de vrouw op de knop om de deur te openen, stapt uit en maakt zich zo snel als dat door haar leeftijd en de drukte in de stad mogelijk is uit de voeten. De man stapt ook uit maar kan haar niet volgen of probeert het niet. De deuren sluiten en de tram gaat verder. Jij dus ook.

 

 

*

 

WIE ZAAIT ZAL OOGSTEN

1

 

Verontrustende pijn in je lijf. Niet alleen daar waar je jaren geleden bent geopereerd wegens prostaatkanker, die de laatste tijd trouwens weer opspeelt. Je zou naar de huisarts moeten gaan, maar vreest dat die je door zal sturen naar het ziekenhuis en daar voel je niet voor. Maar de pijn houdt aan en uiteindelijk bel je toch maar de huisarts, waar je dan de volgende ochtend al terecht kunt.

Je kent haar niet. Ze is jong en nieuw, de tweede huisarts van de praktijk. Je vertelt haar de reden van je komst. Ze vraagt het een en ander, doet een paar onderzoekjes en stelt een bloedonderzoek en het laten maken van röntgenfoto's voor. Inderdaad naar het ziekenhuis dus. Het is niet anders. Je maakt bij de assistent een vervolg afspraak met haar en thuis telefonisch afspraken met het OLVG – Oost. Waar je ook snel terecht kan en ter plaatse niet lang hoeft te wachten voordat je aan de beurt bent..

Een paar dagen later terug bij de huisarts, hoor je haar hoesten als je in de wachtkamer zit. Ze roept je binnen zonder dat er een andere patiënt is vertrokken. Die was er dus niet. Zoals je al hoorde is ze verkouden en daarom draagt ze een mondkapje. Hoewel haar gezichtsexpressie daardoor grotendeels is verborgen, merk je toch dat ze gespannen is. Hoe het gaat? Ietsje beter, antwoord je op je hoede.

Ze kijkt naar haar computerscherm: de uitslagen van het bloedonderzoek zijn goed, het PSA is zelfs gelijk gebleven terwijl het eerder gestaag steeg. Wat nogal verbazingwekkend is, want behalve een lichte slijtage in de gewrichten tonen de röntgenfoto's ook witte vlekjes die op uitzaaiingen kunnen duiden. Maar het kan ook iets anders zijn, voegt ze er haastig aan toe. Je vraagt haar maar niet wat dan wel. Artsen hebben in het verleden vaker geprobeerd je zo en naar later bleek ten onrechte gerust te stellen.

Ze vertelt contact te hebben opgenomen met je uroloog in het OLVG en hem heeft gevraagd wat ze tegen je moest zeggen. ‘Dat je het niet weet,’ heeft hij geantwoord. Hij zal op korte termijn een pet scan regelen in het OLVG - West, waar de nucleaire geneeskunde is gevestigd.

Bij het afscheid wrijft ze je bemoedigend langs een bovenarm en zegt dat ze je nog zal bellen om te vragen hoe het verder met je gaat.

 

2

 

Na een lange maand - het kon kennelijk niet eerder – ‘s middags met bus en tram op weg naar het OLVG – West voor de pet scan. Het stormt. IJmuiden meldt windkracht 9. Een dakloze man is gedood door een boomtak. Iemand is van een trap gewaaid en daardoor zwaar gewond geraakt. Bij Schiphol is een vrachtwagen omgewaaid. Zelfs de tram schudt af en toe door de wind, maar je bereikt zonder hindernissen het ziekenhuis.

Het OLVG – West wekt de indruk een voormalig bankgebouw te zijn dat is ingericht als ziekenhuis. Wat niet zo is, het is altijd een ziekenhuis geweest. Maar het doet hier en daar wat provisorisch aan, vooral in de centrale hal, en de looproutes naar de afdelingen zijn nogal ingewikkeld. In het OLVG - Oost is het door die fraaie lichtstraat met afslagen allemaal veel overzichtelijker. Maar de kwaliteit van de zorg zal op beide locaties wel hetzelfde zijn.

Zo’n pet scan heb je ruim twee jaar geleden ook al eens gehad. Toen bleek dat de kanker weer actief was rond de plek waar de prostaat had gezeten voordat die jaren eerder operatief was verwijderd. In overleg met het Anthonie van Leeuwenhoekziekenhuis werd toen besloten dat je PSA ieder halfjaar zou worden gecontroleerd en als die te hoog opliep zou er een hormoonkuur kunnen begonnen als je dat wilde. Je kon er oud mee worden, werd je gezegd. Maar dat was je al. Over uitzaaiingen werd toen niet gerept. Nu wel.

Je gaat, zoals was verzocht, naar de administratie in de centrale hal. Daar worden je gegeven gecontroleerd. Dan loop je via een met een cijfer en een kleur aangegeven route naar de afdeling nucleaire geneeskunde, waar je na je te hebben aangemeld wacht tussen andere wachtenden. Veel ouderen maar niet uitsluitend. Je bent vroeg en wachten duurt lang. Gelukkig heb je het een en ander te lezen meegenomen.

 

3

 

Op ongeveer de afgesproken tijd word je opgehaald voor een infuus met een nucleaire vloeistof en een plasmiddel. Kennelijk moet je blaas zo leeg mogelijk zijn voor de scan. Terwijl je op een baar zit stroomt de vloeistof je arm en verder je lichaam in. Na een minuut of tien is het klaar en kun je weer terug naar de wachtkamer. Je leest, moet vaak naar de wc, krijgt genoeg van lezen en wachten, maar moet dat desalniettemin nog geruime tijd doen voordat je na bijna twee uur wordt opgehaald voor de scan.

Nog een keer naar de wc en dan mag je op je rug en met je armen langs je hoofd plaatsnemen op de baar van het scanapparaat. De jonge vrouw met een hoofddoek die je begeleidt, zegt dat je stil moet liggen en dat ze je in de controle ruimte kunnen zien en horen, zodat je kunt waarschuwen als er iets is. Dan trekt ze zich terug en komt de baar in beweging. Boven de tunnel waar je in wordt geschoven staat met zilveren letters PHILIPS. Sommige mensen krijgen last van claustrofobie in die tunnel maar jij kunt het wel aan. Het apparaat zoemt, de baar schuift en stopt verscheidene malen. Je bedenkt dat ze in de controle ruimte nu zicht hebben op waar jij geen weet van hebt en dat verontrust je terwijl het toch de bedoeling is.

Na een minuut op twintig is het gedaan. Je moet nog even wachten om te horen of de scan is gelukt. Als dat het geval blijkt, mag je naar huis. Nog even geduld. Overmorgen krijg je, ook in dit ziekenhuis, van de uroloog de uitslag. De dag daarna gaat het personeel in staking voor meer loon en betere werkomstandigheden.

 

4

 

Opnieuw met bus en tram naar het OLVG - West. Deze keer ‘s ochtends met rustig en zonnig weer. Het is de dag van de verkiezingen voor de provinciale staten en de waterschappen.

Goede vriendin G. heeft telefonisch aangeboden er na de uitslag te zijn om je aan te horen. Ze weet dat meegaan voor echtvriendin A. een te zware opgave is. Je zei dat het niet nodig is. Of je er dan tegen was? Nee, dat ook weer niet. Goed, dan zou ze er zijn, in het restaurant op je wachten. Nou, restaurant is een wat overdreven benaming voor de restauratie daar. Het is meer een door schotten afgescheiden koffiehoek. Maar goed, daar zal ze dus op je wachten.

Je bent weer vroeg. Deze keer moet je naar de afdeling urologie. Je volgt de route ernaartoe door het labyrint van het ziekenhuis en vervoegt je ter plekke bij de receptioniste. Er is op je gerekend. Je gaat zitten wachten. Een lichte ruimte met stoelen en banken in pastelkleuren. Serene rust. Twee, later drie andere mannen. Op de receptioniste na geen vrouwen. Dat is vaak zo bij urologie.

Je hebt je voorbereid op een slechte uitslag, want wat kunnen die witte vlekken op de röntgenfoto's anders betekenen dan uitzaaiingen. Maar tegelijkertijd kun je je niet voorstellen dat er werkelijk zoiets met je aan de hand is, want hoe kan het dan dat het PSA stabiel is gebleven?

Zacht neurie je de melodie van La Fanette van Jacques Brel. Je ziet het hem zingen, hoort de woorden: Nous étions deux amis et Fanette m’aimait / La plage était déserte et dormait sous juillet / Si elle s’en souviennent les vagues vous diront / Combien pour la Fanette j’ai chanté de chansons.

Je neuriede het ook vaak toen je zo’n twee jaar na de prostaatoperatie zeven weken lang iedere werkdag naar het AMC moest voor een bestraling omdat de kanker terug was gekomen. En wellicht zal het origineel te zijner tijd bij je uitvaart klinken. Als je nabestaanden die wens tenminste zullen respecteren, dat weetje maar nooit. Veel kan het je trouwens niet schelen: hoe, wat en waar, je merkt er toch niets meer van.

 

5

 

Later dan afgesproken komt de uroloog je ophalen. Met nog net niet knikkende knieën volg je hem naar zijn werkkamer. Iedereen gaat dood, door je leeftijd zal niemand ervan opkijken als je eerdaags de pijp uitgaat en je vindt het leven geen feest, maar toch.

Jullie nemen plaats en de uroloog vraagt hoe het gaat. Je zegt dat je gespannen bent. Of hij daar een rol in speelt? Dat zou je wel denken. Je herinnert hem aan de witte vlekken en de pet scan. Hij knikt, raadpleegt zijn computer en roept: ‘Oh, maar er is niets aan de hand!

‘Niets aan de hand,’ herhaal je verbaasd, ‘en die witte vlekken dan?’

Hij haalt zijn schouders op en zegt dat de pet scan in ieder geval geen uitzaaiingen toont, alleen wat slijtage: ‘Dus, tast in de buidel, koop een goede fles Bordeaux en toost er vanavond op. Of drink je geen wijn?’

‘Jawel, en dat zal ik doen, wijndrinken op doktersvoorschrift.’

Jullie lachen. Maar echt opgelucht voel jij je niet. Je kan die uitslag nauwelijks geloven. Je herinnert hem aan je pijnklachten. Daar hij niet zwaar aan. Jij wel. Hij zegt een brief naar je huisarts te zullen sturen en je zoals gebruikelijk te zullen bellen na het halfjaarlijkse bloedonderzoek, waartoe je bij de receptioniste alvast een formulier kan ophalen.

Dat doe je en gaat dan naar beneden, waar goede vriendin G. inderdaad op je zit te wachten in het koffiehoekrestaurant. Ze leest, merkt je niet op. Je kriebelt haar op haar hoofd. Verrast kijkt ze op, begroet je en biedt aan koffie voor je te halen, vraagt niet naar de uitslag. Kennelijk vindt ze dat je daar zelf maar mee moet komen.

‘Koffie met taart,’ zeg je, ‘want er valt wat te vieren.’

‘Oh ja?’

Je vertelt haar de uitslag. Ze reageert opgetogen en vraagt wat voor taart je wilt.  Zij trakteert maar wil zelf geen taart. Je gaat even kijken wat ze hebben: alleen koek. Bij haar terug zeg je dat je, bij gebrek aan taart, koffie met een koffiekoek wilt. En dat gaat ze dan voor je halen.

Ondertussen bel jij echtvriendin A. om haar het goede nieuws te melden. Ook zij is dan opgetogen. Zelf ben je vooralsnog de enige die dat niet is. Natuurlijk ben je wel blij dat er geen uitzaaiingen zijn, maar je vraagt je toch ook af wat er dan wel mis is, want je voelt je al maanden niet goed en daar is de pijn in je lijf nog bijgekomen en zowel het een als het ander zal door die uitslag toch niet plotseling verdwenen zijn.

Goede vriendin G. komt terug met koffie en koek. Het boek waarin zij las, ligt op de tafel: Een wolkenkrabber op de savanne van Koert Lindijer. Ze zegt het erg goed te vinden en wijst je op de dankwoorden achterin, waar Lindijer haar betreurde echtgenoot, die een vooraanstaand Afrikadeskundige was, bedankt en prijst. Ook zij wordt genoemd maar dat vindt ze niet belangrijk.

Als jullie opstappen gaat zij naar haar fiets en jij naar de tramhalte. Geweldig dat ze naar het ziekenhuis is gekomen om je te steunen! Voordat ze naar huis gaat, zal ze eerst nog gaan stemmen. Vanmiddag ga jij dat ook doen, samen met echtvriendin A.

Je hebt niet gezaaid, hoeft niet te oogsten, of is dat de oogst?

 

 

*

 

VREEMDGEGAAN

 

‘Vond je het gisteren te koud?’ vraagt een verkoopster van de viswinkel.

‘Nee, op woensdag ga ik vaak, niet altijd hoor, naar de markt en dan eet ik daar een haring.’

‘Oh…!’

‘Ja, ik ging vreemd.’

Lachend draait ze zich om naar haar collega’s en roept: ‘Hij is gisteren vreemdgegaan!’

De collega’s lachen ook maar er zitten klanten te eten, dat kan daar, en die kijken plotseling allemaal nieuwsgierig naar jou. De verkoopster begrijpt daardoor dat het verkeerd wordt begrepen en voegt er haastig aan toe: ‘Hij heeft gisteren een haring op de markt gekocht.’

Dan weten de klanten genoeg en worden de blikken afgewend, al dan niet teleurgesteld.

 

 

GELUK BIJ EEN ONGELUK

 

Storm, regen en vroeg donker. In regenpak op de fiets van je werkadres op weg naar echtvriendin A. Eerst naar de Volendammer viswinkel voor je welverdiende haring. Het is er stil. Ze zien je aankomen en weten wat je wilt.

‘Wat een weer, hè.’

‘Zeg dat wel.’

‘Eet smakelijk.’

‘Bedankt.’

Na de haring door naar echtvriendin A. Voor de doorgang naar de autovrije wijk waar zij woont is een op/afgang voor onder andere fietsers. Je rijdt daar vrijwel dagelijks maar het is donker, er liggen plassen en je brillenglazen zijn beregend. Je denkt de op/afgang al te hebben bereikt maar botst tegen de stoeprand, slaat bijna over de kop en ligt voordat je het weet met je fiets in de stromende op de stoep. Een auto stopt. Je staat gauw op en tilt je fiets overeind. Kennelijk stelt dat de bestuurder/ster gerust want de auto rijdt door. Jij ook. Alles doet het nog maar je hebt een pijnlijke rechterknie.

Bij echtvriendin A. trek je het regenpak uit. Dat is ongeschonden maar in de rechter pijp van je gewone broek gaapt een groot gat en op je rechterknie een bloederige schaafwond. Die broek kan weg maar je knie niet. Een kapotte broek, een schrijnende en stekende wond en later ook spierpijnen. Maar niets gebroken. Hoe noem je dat? Juist, een geluk bij een ongeluk.

 

 

SCHARRELEN

 

Echtvriendin A. en jij komen terug van de supermarkt. Jij met een volle trolley voorop, zij met haar stok een eindje achter je. Af en toe wacht je even op haar tot ze je heeft ingehaald. Een jonge vrouw knikt je toe en spreekt je aan:

‘Hallo, u kent mij niet maar ik zie u vaak lopen vanuit mijn woning. Uw vrouw,’ ze wijst naar echtvriendin A., ‘zij is toch uw vrouw?’ Je knikt. ‘zij loopt altijd achter u.’

‘Ja, ik loop sneller maar blijf wel bij haar in de buurt, hoor,’

Ze richt zich tot echtvriendin A.

‘Ik vertel net aan uw man dat ik jullie hier regelmatig zie rondscharrelen.’

‘Ik scharrel niet,’ zegt echtvriendin A. gepikeerd, ‘ik loop gewoon.’

De vrouw wordt afgeleid door een man met twee kinderen. Ze blijken bij haar te horen, vrolijk kwetterend loopt ze met ze door.

Echtvriendin A. voegt zich bij jou. Ze heeft rondscharrelen als een negatieve kwalificatie opgevat, maar zo bedoelde de vrouw het toch echt niet.