VERSLAGEN: van een mislukt leven.
Herinneringen zijn gebeurde verzinsels.
Yackobes Chraduz - Albanees wijsgeer
IJMUIDEN
Gulikersstraat
17
Je was tien of elf jaar oud en verliefd op een meisje uit je klas, maar dat durfde je haar niet te laten merken. Verbijsterd was je daarom toen er opwinding in de klas ontstond bij het voorlezen van een rooster voor het nieuwe verschijnsel van verkeersbrigadiertjes en jij door de meester aan je heimelijke liefde bleek te zijn gekoppeld. Daarover vreugde, maar vanwaar die opwinding, wist iedereen er dan van?
Eigenlijk waren verkeersbrigadiertjes in je geboorteplaats destijds overbodig. Er was echter van hogerhand besloten dat ze er moeten komen en dus kwamen ze er. Leerlingen van de hogere klassen moesten in een opvallend hesje en uitgerust met een stopbordje leerlingen van de lagere klassen via een zogenaamd zebrapad over een als druk bestempeld kruispunt helpen. In de praktijk kwam dat er meestal op neer dat jullie wachtten tot er een auto aankwam om die te kunnen laten stoppen, wat altijd braaf werd gedaan.
Hoe zij het ervoer wist je niet maar voor jou werd het door haar een emotioneel avontuur. Jullie gingen gewoon met elkaar om terwijl ieder glimlachje van haar je hoop gaf op meer. En wat kon dat meer dan zijn? Je droomde van een echte verhouding, iets waar jullie nog lang niet aan toe waren. Maar waarom word je dan wel al zo jong verliefd?
Hoe dan ook, tijdens de plaatselijke najaarskermis vond er vroeg in de avond een wonder plaats. Bij gebrek aan beter was je alleen in de rupsbaan gestapt. Maar vlak voordat die ging rijden sprong zij ogenschijnlijk vanuit het niets, je had haar daar niet eerder gezien, naast je in het wagentje. Je wist niet wat je overkwam, verstijfd en met een hevig bonkend hart zat je tijdens de rit in je hoekje naast haar en durfde nauwelijks naar haar te kijken. De kap ging er overheen. Zij deed niets en jij deed niets. Maar toen de kap weer opensloeg, maakte je een beweging met je bovenlijf om eventueel toekijkende bekenden de indruk te geven dat je de gelegenheid wel degelijk te baat had genomen. Zonder een woord te wisselen stapten jullie uit en verdwenen los van elkaar in de menigte. De drukte van de kermis was daarna niet meer aan je besteed. Je ging al vroeg naar huis, vroeg je af welke waarde je aan haar daad moest hechten, of je haar misschien had teleurgesteld door niets te doen.
De volgende dag op school deden jullie alsof het niet was gebeurd. Maar na schooltijd begon een buurjongen die niet bij jullie in de klas en zelfs niet eens op dezelfde school zat er tot je verbazing wel over. Zo goed en zo kwaad als het ging je emotie verbergend, vroeg je hoe hij dat wist? Waarop hij slecht geheimzinnig lachte. Stof tot lang en onrustig nadenken.
1
Het puin was geruimd en er was een nieuwe wijk gebouwd waarvan de straten waren vernoemd naar verzetsstrijders. Jullie, je ouders met je toen nog enige zusje en jij, verhuisden naar een woonhuis annex winkel in die wijk. Je opa van vaderskant had, nadat zijn bakkerij en winkel in Oud-IJmuiden door de oorlog in een woestenij terecht was gekomen, dankzij doortastend optreden van je oma een bakkerij met winkel kunnen bemachtigen in de gespaard gebleven Jan Evertsenstraat in oostelijk IJmuiden. Hij en je vader bakten daar voor die winkel en voor een winkel in de Van Linschotenstraat, gedreven door de familie A., en gingen dat toen ook doen voor de winkel bij jullie nieuwe woning in de Gulikersstraat.
Je kunt je van de verhuizing niets herinneren. Wel van de kennismaking met de talrijke kinderen in de nieuwe buurt. En die bevielen je. Je voelde je erg thuis in die buurt. Achteraf bezien heerste daar de optimistische drang er samen iets van te maken na die rot oorlog, maar daarvan had je toen geen weet.
Aanvankelijk was er binnen jullie woonblok, daar waar een gemeentetuin en de tuinen van de omwonenden moesten komen, nog een zandvlakte. Je herinnert je dat een zware storm daar enorme zandverstuivingen veroorzaakte en er tientallen dode distelstruiken uit de voor de woningbouw afgegraven duinen in blies. De buurtkinderen waaronder jij bonden die struiken aan van de bouw achtergebleven schotten en gingen erop staan om zich schreeuwend van plezier te laten voorttrekken. De wind had zoveel kracht dat die schotten met de distelstruiken als zeil en jullie erop schoksgewijs meters opschoven. Het overal doordringende stuifzand stoorde jullie in het geheel niet. Maar daar dachten jullie ouders anders over.
2
In de Kerkstraat stonden tegenover elkaar een Rooms-katholieke en een Openbare school. Die openbare school was jouw lagere school, de Moerbergschool. Beide gebouwen zijn al jaren geleden gesloopt.
Je had een hekel aan school. Niet aan de meeste onderwijzers en leerlingen en niet aan het gebouw maar aan het verplicht binnen zitten. In de uren die je op school doorbracht, verveelde je je doorgaans stierlijk. Vaak zat je er dromerig naar buiten te staren, naar de kastanjebomen op het schoolplein, verlangend naar het leven daar buiten. En als die bomen schudden door de wind maakten ze je onrustig, wilde je naar de steigers van Wijsmuller in de hoop dat er een sleepboot op uit moest naar een schip in nood.
Ach, die oude stoomsleepboten Hector, Stentor en Nestor, die door hun sissende straaltjes stoom zoveel waakzamer leken dan de motorsleepboten die er toen ook al waren en je toch ook fascineerden. Nadat de drie genoemde stoomsleepboten waren vervangen door gelijknamige motorsleepboten, verdween de aantrekkingskracht van sleepboten niet voor je, miste je alleen die sissende tekenen van paraatheid.
Al ver voordat de bevrijdende schoolbel ging, vroeg je vaak, alsof je het einde van de schooltijd ermee kon bespoedigen, met gebaren aan een klasgenoot die bij je in de buurt woonde of jullie straks weer over de fuut zouden gaan. Zo noemde jullie het muurtje van ongeveer twee meter hoog dat het trechtervormige einde van het schoolplein afsloot. Jullie klommen er na een aanloop overheen om via het verende gras van de tuin rond de Hervormde kerk naar de Wilhelminakade te rennen. Dat stak de weg naar huis flink af maar het mocht natuurlijk niet. Jullie zijn echter nooit op heterdaad betrapt, en er kwam kennelijk ook nooit een klacht over binnen bij de schoolleiding.
Maar toen je erg last kreeg van wintervoeten en je moeder van een klant in de winkel hoorde dat gekookt klimopblad daar goed tegen zou helpen, ging je bladeren plukken van een klimopplant die tegen een zijmuur van de Hervormde kerk groeide en kwam de koster op een gegeven moment naar je toe om te vragen waarom je dat deed. Je vertelde het hem. Hij haalde zijn schouders erover op maar vond het goed. Dat mocht dus wel. En jij vond dat het hielp, die gekookte klimopbladeren tegen je wintervoeten.
3
In de zijgevel van de Moerbergschool was een portiek voor een niet gebruikte ingang. De toezicht houdende onderwijzers liepen tijdens het speelkwartier altijd op het schoolplein aan de kant van de voorgevel van het gebouw heen en weer. Meestal met z’n tweeën naast elkaar in gesprek omdat er weinig toezicht te houden leek. Maar in dat portiek aan de zijkant vonden toch regelmatig handelingen plaats die volgens hen ongetwijfeld niet door de beugel hadden gekund.
Ook daar was nog een stuk schoolplein. Tot aan het hek dat het afscheidde van de kerkstraat met aan de overkant de Rooms-katholieke school. Maar er was voldoende afstand van dat portiek tot de straat voor de daarin bedreven ongeoorloofde handelingen. De grootste en sterkste jongen van de school, die je hier Goliath zult noemen, liet zich daar namelijk regelmatig aftrekken door twee jongetjes die je hier de dwergen zult noemen. Ze staken lichamelijk nogal bij de Goliath af, toonden zich zeer belust op hun taak en brachten daar vervolgens iedere keer opgewonden verslag van uit aan de paar jongens op het schoolplein die ze daarvoor in aanmerking vonden komen. Aan meisjes was te gewaagd.
Het gevolg was dat er meestal een paar jongens, onder wie ook jij, zich tijdens het speelkwartier quasi toevallig in de buurt van dat portiek ophielden terwijl de Goliath daarin broeierig voor zich uit stond te staren. Na een tijdje haalde hij dan plotseling zijn grote, stijf geworden lul te voorschijn en begon daarmee te wapperen terwijl hij uitriep: ‘Ik ben zo geil als boter!’
Dat was voor de dwergen het sein om toe te snellen en zich met wellust van hun taak te kwijten. Ieder aan een kant van de Goliat schoven ze met hun duim en wijsvinger het vel van zijn lul heen en weer tot hij met schokkende lendenen klaarkwam. Daarna stopte de Goliath zijn lul ietwat beschaamd rondkijkend terug in zijn broek en liet voor de goede orde aan de toeschouwers weten dat hij eigenlijk liever een lekkere meid had gehad. De dwergen waren dan al het schoolplein opgestormd om hier en daar opgewonden kond te doen van het gebeurde waarin zij een zo’n belangrijk aandeel hadden gehad.
De eerste keer dat jij daardoor poolshoogte bij dat portiek ging nemen, zag je alleen nog wat sperma flodders op de vloer liggen. Een klasgenoot haalde er toen toch wel een meisje bij en wees ze haar aan met de mededeling dat als ze die in haar kut zou stoppen ze een kindje zou krijgen. Het meisje bekeek de flodders nieuwsgierig maar volgde de hint natuurlijk niet op.
Vervolgens was je verscheidene keren getuige van de hele sessie. Seks werkt al jong als een magneet. Een keer maakte de Goliat zich tijdens het aftrekken los van de dwergen en liep door geilheid onvoorzichtig geworden zijn vooruit wijzende lul achterna tot buiten het portiek terwijl hij riep: ‘Ik spuit hier de hele klerezooi onder!’
Toen hij daarna in alle openheid afwachtend bleef staan, snelden de dwergen opnieuw toe, zetten hun opwindende taak voort en spoot de Goliath al gauw zijn sperma op de onvruchtbare klinkers van het schoolplein.
Aanvankelijk waren dus alleen jongens getuige van die aftreksessies. Maar op een keer was er toch ook een meisje bij verzeild geraakt. Je kende haar uiteraard, het was een klasgenootje.
‘Wat, jij kijken,’ riep de Goliath terwijl de dwergen met zijn lul bezig waren en greep haar onder haar rok. Aan haar bewegingen te zien werkte ze er aan mee dat hij haar met een vinger of vingers kon penetreren en vervolgens begon zij de dwergen te helpen met aftrekken, waarna het klaarkomen van de Goliath niet lang op zich liet wachten. Zij kon zijn sperma nog maar net ontwijken. Daarna achtergelaten door de weg gestormde dwergen gedroegen ze zich beiden plotseling kinderlijk beschaamd. En kinderen waren ze natuurlijk evenals jij en de paar andere ook nog.
Wonderlijk genoeg bleven die sessies buiten het groepje vaste toeschouwers bij de meeste spelende leerlingen en de wachtlopende onderwijzers verderop onopgemerkt. Voor zover je weet heeft de schoolleiding nooit weet gekregen van het opwindende gebeuren daar in en om dat portiek.
4
Andere seksuele avonturen vonden plaats in het handarbeidlokaal van de school, als daar eens in de zoveel tijd leerzame films werden vertoond. Je maakte jezelf wijs dat het toeval was dat je bij die filmvoorstellingen telkens naast de Don Juan van de klas zat, maar dat was het natuurlijk niet. En dat hij telkens achter dat vroeg ontloken meisje G. zat, was al evenmin toevallig als dat zij telkens voor hem zat. Zij had als meer meisjes in de klas een oogje op hem en hij was gebiologeerd door haar al zo vrouwelijke lichaam.
Tijdens films over pottenbakkers, glasblazers, de Zuiderzeewerken en hoe mooi de natuur wel niet was, begeleid door het ratelende geluid van de projector bediend door meester P. terwijl meester K. toezichthoudend langs de in duisternis gehulde rijen zittende leerlingen liep, gleed de Don Juan met zijn rechterhand langs de leuning van de stoel en onder de kleding van het vroeg ontloken meisje G. Eerst betaste hij een tijdje haar borsten alvorens af te dalen naar tussen haar benen. Handelingen die meester K. in het duister onmogelijk kon zien.
Soms reageerde het vroeg ontloken meisje G. met schokjes of een gesmoorde schaterlachje op de handtastelijkheden van de Don Juan. Fluisterend vroeg jij hem toen een keer wat hij deed, waarop hij slechts grijnsde. Maar toen je hem vroeg, hoe het tussen haar benen voelde, zei hij dat het er behaard was als op je hoofd en wilde hij ter verduidelijking je haar met zijn vochtige geworden hand even aanraken, waardoor je geschrokken opzij schokte.
Maar hij was de beroerdste niet, boog zich naar het vroeg ontloken meisje G. en vroeg haar fluisterend of jij ook even mocht voelen. Ze schudde het hoofd. Waarop hij haar voorhield dat als jij ook even mocht voelen je het niet zou verraden. Daarna knikte zij en maakte hij een uitnodigend gebaar. Maar jij durfde niet en schudde het hoofd als eerder zij.
‘Oh hij wil niet,’ liet de Don Juan haar toen weten en zei vervolgens tamelijk luid tegen jou, opdat zij het ook zou horen, om zich tegenover haar te rechtvaardigen, want hij wist heus wel dat je het niet zou verraden: ‘Maar je houdt je kop, hè.’
‘Tuurlijk man.’
5
De films werden altijd voor de drie hoogste klassen vertoond. En een keer was jouw klas helemaal achter in het lokaal, zelfs achter de projector met meester P. geplaatst. Waarom was onduidelijk. Maar daardoor was je niet naast de Don Juan terechtgekomen en was het hem niet gelukt een stoel achter het vroeg ontloken meisje G. te bemachtigen. Hij en de Goliath zaten rechts van je en links van je zat de kleine, hondsbrutale onderkruiper van de klas naast het vroeg ontloken meisje G.
Waar de film over ging, weet je niet meer, wist je toen waarschijnlijk ook al nauwelijks en de vier anderen waarvan sprake is evenmin. De Goliath en de Don Juan vroegen je beurtelings, fluisterend opdat meester P. het niet zou horen, aan de onderkruiper te vragen of hij het vroeg ontloken meisje G. wilde vragen na schooltijd mee naar het bunkertje in het dennenbos te gaan voor je weet wel. Dat dennenbos was een stuk land aan het Noordzeekanaal waarop een paar dennenbomen stonden en een bunkertje daar stond bij jullie bekend als locatie van verdachte zeden. Eerst durfde je hun verzoek niet over te brengen, maar zij beleven aandringen, zeiden je een klootzak te vinden als je het niet deed. En een klootzak wilde je natuurlijk niet zijn.
Je zwichtte, stootte de onderkruiper aan en bracht hun verzoek aan hem over. Hij knikte geestdriftig en begon naar jouw beleving te luid en onvoorstelbaar gewiekst met het vroeg ontloken meisje G. te onderhandelen: ze was toch zo gek op de Don Juan? Nukkig haalde ze haar schouders op. Jawel, zij was gek op hem en nu vroeg hij of zij straks met hem naar het bunkertje ging. Zij staarde strak voor zich uit. En de Goliath zou dan meegaan voor de veiligheid. Zij bleef strak voor zich uit staren. Dan kon ze toch lekker haar gang gaan met de Don Juan, en als ze wilde daarna ook nog met de Goliath en met hemzelf. Zij bleef strak voor zich uit staren maar zag vrijwel zeker de film niet. Begreep ze wel wat ze zou missen als ze het niet deed, de Don Juan waar ze gek op was en de Goliath met zijn grote lul in haar kut. Ze schaterde even ingehouden, zoals ze soms deed als de Don Juan haar betastte. Dus ze deed het? Zij knikte.
Opgewonden wendde de onderkruiper zich zonder jouw bemiddeling, het was een wonder dat meester P. het niet hoorde, tot de Don Juan en de Goliath om kond te doen van zijn en dus ook hun succes. Het vroeg ontloken meisje G. besefte kennelijk toen pas ten volle wat ze had toegezegd, want ze sloeg haar handen voor haar gezicht, maar haar toezegging trok ze niet in.
Na de film in de gang opgesteld om van het handenwerklokaal ordelijk terug te keren naar het klaslokaal, dat ging in die tijd nog zo, zag je het vroeg ontloken meisje G. en de Don Juan elkaar in gespannen afwachting bekijken. De Goliath en de onderkruiper verbleven buiten je blikveld.
Nieuwsgierig vroeg je de Goliath de volgende dag - hij was vaak de eerste die je ’s ochtend vroeg op het schoolplein trof, waar jij meestal ook al vroeg was doordat thuis de winkel op tijd open moest - hoe het was geweest. Hij beweerde dat de Don Juan en de onderkruiper lekker hadden liggen rampetampen, zoals hij het uitdrukte, maar hijzelf niet. Waarom hij dan niet? Hij haalde zijn schouders op. Waarschijnlijk probeerde hij zich bij voorbaat in te dekken voor als het uit zou lekken of het vroeg ontloken meisje G. zwanger zou zijn geraakt. Maar zowel het een als het ander bleef uit.
6
In de bakkerij van je grootvader werkte behalve hij en je vader meestal ook nog een bakkersknecht. Een tijdlang was dat Japie, een levenslustige jongen, voor jou al een man, die terwijl zijn rappe handen potten, pannen of spatels schoon borstelden in dampend, steeds muffer ruikend water of bleke plakken deeg met een daartoe bestemde roller tot ongebakken speculaasjes draaiden, een begenadigd verteller was.
Als die speculaasjes werden gebakken rook dat zo lekker dat er klanten op afkwamen. Maar niet altijd voldoende om ze allemaal gelijk te verkopen. Daarom werd de rest weleens opgewarmd en voor een tot een kier geopend raam te geuren gezet. Je vond dat toen behoorlijk doortrapt, maar tegenwoordig is de meeste speculaas veel ouder dan je voor mogelijk zou houden en geheel door machines vervaardigd in plaats van met een handroller bij een mooi verhaal.
Het ging je trouwens niet alleen om de inhoud van Japies verhalen, maar ook om zijn stem in combinatie met zijn warme persoonlijkheid. Hij bezorgde je vaak een aangename rilling in de maagstreek. Het waren een soort fabels die hij je vertelde. Maar als de dieren daarin het te bont maakten, greep hij persoonlijk in om ze tot de orde te roepen. Je dacht toen dat het in het werkelijke leven ook zo ongeveer toeging. Maar zelfs Japie gebruikte, als hij minder goed op dreef was, soms een olifant om het verhaaltje uit te laten blazen. En het werkelijke leven is nogal eens slecht op dreef.
Zo vertelde Japie je op een kwade dag geen verhaaltje maar het nieuws dat hij naar Nederlands-Indië ging om te vechten voor het vaderland. Het was alsof hij zonder ruzie de verhouding met je verbrak. Je hoopte dat het niet waar was, dat hij je maar iets op de mouw spelde, het toch een verhaaltje was, maar navraag bij je vader leerde anders.
Vlak voor zijn vertrek kwam Japie een avond bij jullie thuis op bezoek om afscheid te nemen. Hij zei het erg jammer te vinden bij jullie weg te moeten maar zin te hebben in het avontuur. Met branie verklaarde hij de boel daar weleens mores te zullen leren. En als de klus geklaard was, zou hij een apie voor je meenemen. Je hoorde het met gemengde gevoelens aan, vond het wel eervol dat iemand die persoonlijk Indië voor het vaderland ging redden een apie voor je mee zou nemen, maar je had toch liever dat Japie bleef. En dat hij inderdaad een apie voor je mee zou nemen geloofde je niet erg.
Dat weerhield je er echter niet van je voor te stellen dat het apie en jij onafscheidelijke vrienden zouden worden, dat het je onschendbaars zou maken en je zou bevrijden van de vele gedwongen uren op school, want in je dromen kende je apie begaafdheden toe als de dieren in de verhalen van Japie hadden.
7
Na Japies vertrek ontdekte je de boven de bakkerij gelegen verdieping, waar de meelzolder en een paar niet meer gebruikte kamers waren. Vroeger hadden daar je vader en zijn zuster en broers geslapen. Het warme poollandschap van de meelzolder en de kamers met vergeeld behang bezorgden je rillingen van opwinding. In één van die kamers vond je tussen de er opgeslagen troep een koffertje waarin een platte driekleuren zaklantaarn, een zogenaamde knijpkat, en een aantal Dik bosstripboekjes zaten. Je vader vertelde je dat zijn jongste broer daarmee tijdens de laatste oorlogsjaren zijn ogen had verknoeid door, als hij niet slapen kon vanwege de overvliegende geallieerde bomenwerpers, met zijn hoofd onder de dekens bij het licht van die knijpkat die Dik Bosboekjes te lezen.
Voor jou waren ze een welkome vervanging van de verhalen van Japie. Je raakte er zo van in de ban dat je je door een vriendje in een oud wandelwagentje liet voortduwen terwijl je je voorstelde dat je Dik Bos was die in een snelle auto de vijand achtervolgde. Om daarbij indruk te maken deed je dat bij voorkeur op zaterdagmiddag tussen het winkelende publiek in de Kennemerlaan. Waarschijnlijk was dat publiek daar niet blij mee, maar daarvoor had je geen aandacht. En je ergernis als je vriendje het door gebrek aan lucht liet afweten, vond je alleszins gerechtvaardigd, want wat was het beschamend om in het openbaar een achtervolging te moeten opgeven wegens gebrek aan brandstof.
In een van de vergeelde kamers daar boven naast de meelzolder hing een oude wit bestofte slingerklok die je voor het eerst bewust met het begrip tijd deed bezighouden. Kwart voor drie wees hij aan. Eens, wie wist hoe lang geleden, was hij overdag of ’s nacht op die tijd stil blijven staan en om de een of andere reden niet meer aan de gang gebracht, maar toch wees hij tweemaal per etmaal de juiste tijd aan.
Je werd verliefd op die klok, vroeg je grootouders of je hem misschien mocht hebben. En dat vonden ze goed. Zo kwam hij, na eerst door een handige oom te zijn opgeknapt, voor jaren in je ouderlijk huis te hangen. Maar toen je al een tijd in Amsterdam op een zolderkamer in de Bilderdijkstraat woonde, moderniseerden je ouders hun inrichting en vonder ze de klok daarbij niet meer passen. Ze wilden hem wegdoen, maar daar kwam niets van in. Je nam hem mee naar je kamer in Amsterdam en schoof hem wegens plaatsgebrek gewikkeld in oude kranten onder je bed. Daar lag hij jarenlang blootgesteld aan de nukkige omstandigheden van een door een oliekacheltje verwarmde zolderkamer. Maar toen je verhuisde naar een flat in de Bijlmer en daar eindelijk plaats had om hem op te hangen, liep hij direct weer zonder mankeren.
Je verliefdheid ging natuurlijk over in liefde. Hij werd met zijn antieke uiterlijk tikkend en galmend een vertrouwdheid aan de wand. Maar zolang je leeft zal je niet vergeten hoe en waar je hem hebt leren kennen.
8
Je bereikte de leeftijd dat je zo nu en dan in de bakkerij mocht helpen. Afwassen was je specialiteit, daar had je vaak genoeg naar zitten kijken tijdens het luisteren naar Japie als die dat deed. Ook mocht je bij de wekelijkse schoonmaakbeurt helpen met het vrijmaken van de vloer, die geschrobd moest worden.
Je vader prees jouw aandeel in die werkzaamheden uitbundig tegenover je grootouders en je moeder, verzekerde ze dat het niet voor spek en bonen maar echt helpen was wat je deed. Daardoor overmoedig geworden besloot je op een middag samen met een vriendje, dat je toen voor het eerst meenam, al aan de schoonmaak te beginnen voordat je vader uit de wijk terug was. Maar het vrijmaken van de vloer bleek zonder zijn hulp nogal tegen te vallen en aan het vriendje had je niet veel, dat toonde meer belangstelling voor een plaat met koekresten. Pas toen het op schrobben aankwam werd hij geestdriftig, kwakte hij ondanks jouw smeekbeden daarmee op te houden vele emmers water over de vloer, waardoor die spiegelglad werd.
Wanhopig probeerde jij, terwijl je vriendje het voor gezien hield omdat er naar zijn oordeel met die gladheid niet te werken viel, de gevolgen van zijn activiteiten uit te wissen. Toen je daar enigszins in geslaagd dacht te zijn, ging de deur van de bakfietsenstalling open en verscheen de in jouw ogen enorme gestalte met flaporen, als betrof het een Afrikaanse olifant. van je opa. Je opa die eens na een woordenwisseling met een klant zijn vuist dwars door een deur had geslagen, die zijn liefde voor kater Piet uitte met de vriendelijk uitgesproken aanbiedingen hem in de brandende oven te sodemieteren, die na een oponthoud in een café met zijn bakfiets vol brood in de haven was gereden en door omstanders was gered, waarna zijn bakfiets met een kraan van de Verenigde steenkoolhandel uit de haven moest worden gehesen, Maar die ook, voordat zijn handen kapot waren gewerkt, een verdienstelijk amateur violist zou zijn geweest.
Maar dat laatste was onder de gegeven omstandigheden geen geruststelling voor je, want hij gleed vrijwel onmiddellijk uit, wist zich vloekend nog net aan de werkbank vast te grijpen en vroeg met een donderende stemgeluid wat jullie in godsnaam hadden uitgespookt.
‘Alvast schoongemaakt, opa,’ bracht jij temerig van angst uit terwijl je vriendje, die zijn mond juist weer vol had gepropt met koek, slechts benauwde slikgeluiden kon produceren.
‘Schoongemaakt,’ bulderde opa, ‘een klere troep gemaakt zal je bedoelen!’
Onderdanig bood je aan de komst van je vader af te wachten om samen met hem de boel aan kant te maken. Maar opa achtte het wenselijker dat jullie zo spoedig mogelijk zouden oplazeren. Een dreigend wegwerpgebaar maakte daarbij ten overvloede duidelijk dat het hem menens was. Schichtig glibberden jullie langs hem heen. Hij volgde jullie met de blik van een valse hond. Je vriendje raakte er zo door in paniek dat hij zijn evenwicht verloor en op zijn rug over de wit glazige smurrie de bakfietsen stalling in gleed, waar de uitgang was. Ook voor hem zou het daardoor thuis waarschijnlijk niet zonder gevolgen blijven, want de achterkant van zijn broek, overhemd en hoofd droegen duidelijk de sporen van het overhaaste vertrek.
Diep ongelukkig verwachtte jij van je vader op je donder te zullen krijgen. Maar toen die veel later dan gewoonlijk thuiskwam en om opheldering vroeg, was hij na je verklaring niet kwaad op je maar in je teleurgesteld, wat je nog erger vond. Je had het gevoel voor hem van je voetstuk te zijn gevallen. En je vader was je held, een alom geëerde bakker die als hij op zonnige zondagmiddagen met zijn lenige lichaam in kraakheldere kleding met je langs de vishallen wandelde door iedereen werd gegroet, die zich in de oorlog tot het uiterste had ingespannen om de mensen van brood te blijven voorzien, die toen hij was opgepakt en naar een kamp in Duitsland was gevoerd allerlei listen had verzonnen om zijn kameraden daar van voedsel te voorzien, die aan het einde van de oorlog via een vlucht vol gevaren en ontberingen ziek thuis was gekomen, wat jouw allereerste herinnering aan hem was. Nooit zou jij worden als hij, voor altijd zou je de smet van die mislukte schoonmaakbeurt met je meedragen, al deed je nog zo je best door te helpen in de winkel, door bestellingen weg te brengen en toen het weer mocht, maar alleen samen met hem, je vader te helpen in de bakkerij.
9
Natuurlijk speelde je ook gewoon met de kinderen in de buurt. En toen je daarna een keer op een middag thuiskwam, hoorde je door stemmen vanuit de woonkamer dat er bezoek was. Je opende de deur en bleef met stomheid geslagen staan.
‘Nou, wie is dat?’’ wees je moeder je terecht.
‘Japie,’ bracht je met moeite uit.
Van de zogenaamde politionele acties in Nederlands-Indië was niet veel tot je doorgedrongen, maar uit de reacties van je ouders op de nieuwsberichten had je wel begrepen dat het er niet goed ging. En als het daar niet goed ging, was dat slechts voor Japie. Maar nu zat hij plotseling glimlachend voor je, gaf hij je een hand als aan een volwassene en vroeg hoe het met je ging. Waarna hij zonder je antwoord af te wachten een gesprek met je vader voortzette alsof je binnenkomst een onbelangrijke onderbreking daarvan was geweest.
Je ging op de divan zitten en hoorde toe hoe hij zonder de branie van vroeger vertelde over de kogels die hem om de oren waren gevlogen, over gewonde en gesneuvelde kameraden, over dat hij op het laatst niet meer naar buiten had gedurfd en dat hij dingen had meegemaakt waarover hij liever niet sprak.
‘Gelukkig dat jij er dan zo goed vanaf bent gekomen,’ vond je moeder.
Japie glimlachte triest en er viel een stilte die jij verbrak door naar het apie te vragen. Na enige verwarring herinnerde hij zich die belofte en zei dat hij het zo’n beestje niet had willen aandoen omdat het voor de overtocht allerlei prikken moest krijgen. Je ouders gaven hem groot gelijk en jij eigenlijk ook. Je had niet echt op een apie gerekend en die verklaring vond je bevredigender dan wanneer hij gezegd zou hebben er helemaal niet meer aan te hebben gedacht.
Tussen je vader en Japie ontspon zich vervolgens een discussie over de Nederlandse politiek ten opzichte van Indië. Het was duidelijk dat ze het niet eens waren. Maar wie wat voorstond werd je niet duidelijk en kon je ook niet schelen. Je was afgunstig, vond dat je evenveel of misschien zelfs wel meer recht had op Japie dan je vader en onderbrak op een gegeven moment de hoog opgelopen discussie door hem te vragen of hij je weer een verhaaltje wilde vertellen. Hij grinnikte ontwijkend en je vader sloeg zijn blik neer.
‘Nee,’ zei je moeder,’ Japie vertelt geen verhaaltjes meer.’
10
Je vader kwam zoals gewoonlijk in de namiddag thuis van de wijk en het werk in de bakkerij. Je moeder huppelde vrolijk naar de keuken om koffie te zetten, gleed uit over de kokosmat en brak een been; zo ernstig dat ze een tijdlang moest worden opgenomen in het Sint Antonius ziekenhuis, later het Zeeweg ziekenhuis en nog weer later opgeheven. Sindsdien heeft de gemeente Velsen, waar IJmuiden een onderdeel van is, geen ziekenhuis meer. Daarvoor moet je nu naar Beverwijk, Haarlem of verder.
Terwijl je moeder in dat ziekenhuis lag en later op een bed in de voorkamer van jullie woning, werd de winkel gedreven door haar moeder en een tante, jouw oma en oudtante. Jij mocht in die periode thuisblijven, maar je zusje ging naar opa en oma van vaderskant, naar hun woning bij de bakkerij en winkel in de Jan Evertsenstraat.
Ziekte en zeer zijn kostbare aangelegenheden voor middenstanders. Toen helemaal. Maar je oma en haar zuster dachten kennelijk dat het allemaal niet op kon, smeten met geld en deden zich ongeremd te goed aan de lekkernijen uit de winkel. Ze namen iedere dag gebak bij de koffie en voor iedere niet warme maaltijd nieuw brood. Je ouders namen alleen in de weekeinden gebak bij de koffie en maakten het aangesneden brood altijd op. Zo jong als je was, vond je het gedrag van de twee vrouwen ergerlijk. Je vertelde het je ouders. Je vader was meestal afwezig, aan het werk in de bakkerij of in de wijk. En je moeder lag eerst in het ziekenhuis en daarna machteloos in de voorkamer op bed. Ze zaten er wel over in maar wat moesten ze? Zolang je moeder was uitgeschakeld waren ze afhankelijk van de hulp van die twee vrouwen. Ruzie was wel het laatste wat ze konden gebruiken.
11
Oma en tante waren ook veel strenger dan je ouders. Alleen daardoor al verlangde je hevig naar de terugkeer van de normale toestand in huis. Af en toe vluchtte je naar je zusje bij opa en oma in de Jan Evertsenstraat. En toen jullie daar een keer op de bakfietsen speelden, die in een brede gang achter de bakkerij stonden, kreeg je zusje kettingsmeer aan een paar nieuwe sloffen die ze kort daarvoor van de oma daar had gekregen. Die riep jullie om te komen eten en je zusje riep terug dat ze niet durfde te komen omdat ze smeer aan haar nieuwe sloffen had. Daar moest je erg om lachen. Je vond het heel komisch dat ze riep niet te durven komen en erbij vertelde waarom niet. Maar oma werd niet boos en de sloffen werden door haar zo goed als het ging schoongemaakt.
Met het herstel van je moeder werd ook de orde thuis hersteld. Niet lang daarna werd je middelste, toen nog je jongste zuster geboren. Je uiteindelijk jongste zuster kwam pas acht jaar later ter wereld.
Jullie waren in die tijd de enigen in de buurt met telefoon. Regelmatig werd er, vooral ’s avonds, opgebeld met het verzoek om iemand in de buurt iets te gaan melden of te gaan ophalen om aan de telefoon te komen. Weigeren was geen optie, dat kon klanten kosten, en dat wist men. Op een avond was er weer zo’n telefonisch verzoek en moest je vader eropuit om een boodschap over te brengen. Het was winter, hier en daar lag nog wat ijzige sneeuw. Hij gleed erover uit en brak ook een been. Niet zo erg als eerder je moeder maar vanzelfsprekend was ook hij er een tijd door uitgeschakeld. Ziektekosten en loon voor een tijdelijk kracht waren onvermijdelijk. Terwijl het door de opkomst van de grootwinkelbedrijven toch al steeds minder goed ging met de bakkerij en de winkels.
12
Je had bloedarmoede en was erg mager. De schoolarts vroeg aan je moeder of je in de schoolvakantie niet ergens op het platteland kon aansterken. Beschaamd zei ze dat ze je heus wel goed te eten gaf. Dat wilde de arts best geloven, maar het hongerwinterkind had nu eenmaal een achterstand weg te werken. Je moeder zei te zullen kijken wat ze eraan kon doen.
Op een familieverjaardag bracht ze de vraag van de arts ter sprake, ook weer beschaamd, ze voelde zich erdoor in gebreke gebleven als moeder. Maar een oom die een slijterij had, wist misschien wel iets. In de oorlog had hij met een boerenfamilie in Castricum drank geruild voor voedsel en sindsdien altijd contact met ze gehouden. Hij bood aan ze te vragen of je in de zomervakantie een paar weken tegen een redelijke vergoeding bij hen op de boerderij mocht logeren. Je ouders waren er blij mee. En jij, was jij er ook blij mee? Je gezondheid hield je niet bezig maar een boerderij trok je wel aan. Je was een jaar of acht, negen.
Eerder had je, vijf, zes, zeven jaar oud, bij je overgrootouders, de ouders van je in de oorlog gesneuvelde opa van moeders zijde in Ellecom gelogeerd. Jullie woonden toen pas bij de winkel in de Gulikersstraat. Je ouders en je zusje(s) gingen met een oom en een tante en kinderen, een neefje en een nichtje, op vakantie in Drenthe of Limburg. Jij mocht kiezen of je met hen meeging of liever naar Ellecom wilde. Telkens koos je dan voor Ellecom. Je vader bracht en haalde je met de trein. Je overgrootouders hadden een boerenwoning met een grote moestuin. Ze waren al behoorlijk oud, maar doorgaans bezorgde je ze weinig last. Urenlang kon je bij goed weer, wat in je herinnering meestal het geval was, in de moestuin tussen de bonenstaken zitten dromen. En je overgrootvader nam je soms mee voor een boswandeling. Dan wees hij je met zijn wandelstok op bomen, struiken en planten en noemde de namen ervan, die je natuurlijk onmiddellijk weer vergat.
Eenmaal zijn je overgrootouders daar boos op je geweest. Dat was toen je in je eentje voor dierenbevrijdingsfront had gespeeld. Je had het konijnenhok opengezet omdat je het zielig vond dat het konijn daar altijd maar in opgesloten zat. Waar het konijn het mee eens was en de poten nam. Vooral overgrootvader was daar erg boos en verdrietig door. Je loog dat je het niet begreep, dat je het hok alleen even had opengemaakt om het konijn te aaien en dat je het daarna weer dicht had gedaan. Maar dat geloofde hij niet. Je overgrootmoeder moest hem tot kalmte manen. Wat uiteindelijk wel lukte. Het konijn bleef echter weg.
Maar door die logeerpartijen was je kennelijk toch niet voldoende op krachten gekomen en bij die boerenfamilie in Castricum was je welkom.
13
Hoe je naar en van die boerderij in Castricum bent gegaan weet je niet meer. Waarschijnlijk heeft je vader je ook toen met de trein gebracht en gehaald. De boerenfamilie – boer en boerin en een in jouw ogen volwassen zoon en dochter - was afstandelijk maar niet onvriendelijk. Ze bemoeiden zich niet meer met je dan ze noodzakelijk vonden, wat voor - en nadelen had. Je kon tamelijke vrij je gang gaan, maar ze hadden je bijvoorbeeld niet verteld waar de wc was en dat durfde je om de een of andere reden ook niet te vragen. Plassen was niet zo’n probleem, dat kon je in verbogen hoeken van het erf doen. Maar daar ook gaan zitten poepen vond je te ver gaan. Met hevige buikkrampen ontdekte je op een gegeven moment in uithoek van het erf een keet met een hartvormig gaatje in de deur. Je maakte hem open en zag een houten bak met een rond deksel waaronder een gat waardoor gepoept en gepiest kon worden. Er lagen ook oude kranten om je kont mee af te vegen. Opgelucht nam je de gelegenheid te baat. Je durfde niet te kijken waar je drol en pies terechtkwamen. En dat durfde je ook alle volgende keren niet. Je zag trouwens nooit iemand anders naar die keet gaan. Misschien was er ergens binnen een modernere plee, maar die heb je dan nooit kunnen ontdekken.
14
Je sliep ergens je weet niet meer waar in een bedstee. Wassen moest in de keuken met water uit een pomp. De boerendochter plaagde je met de manier waarop je dat deed. Alleen even je natte handen over je gezicht. Ze dacht dat je bang was van water, maar je kon je gewoon niet goed wassen terwijl je ook nog moest pompen.
De boerderij lag net buiten de bebouwing van Castricum en de dorpsjeugd vond jou wel interessant. Ze vroegen je vaak of je een badgast was. Dan zei je maar ja, terwijl je niet eenmaal naar het nabijgelegen strand van Bakkum bent geweest. Niemand nam je daar mee naartoe en naar het strand kon je ook in IJmuiden.
Alleen jij mocht in de met een hek afgesloten moestuin en boomgaard vruchten plukken en eten. Er werd je op het hart gedrukt ervoor te zorgen dat de dorpsjeugd niet met je mee de boomgaard inging, wat sommigen inderdaad probeerden.
Je sloot vriendschap met de waakhond. Het arme dier lag altijd aan een ketting bij het hondenhok. De dorpsjeugd was doodsbang voor hem. En ook de boerenfamilie hield bij het eten en drinken geven angstvallig afstand. Maar jij zat naast hem met een arm om zijn hals en soms legde hij dan zijn kop in je schoot.
Er was ook een wei met koeien en er was een stier. Die stond aangelijnd met een ring door zijn neus op een apart stuk land en boezemde ontzag in bij de dorpsjeugd en jou. Maar als we op gepaste afstand bij hem waren, was hij altijd de rust zelve.
En er waren twee paarden, een zwarte en een bruine, Zwart en Brun. Je vroeg aan de boerenzoon of ze echt zo heetten. Nee, ze hadden ook officiële namen, maar hoe die waren kon hij je pas vertellen na lang zoeken naar de papieren waarop dat was vermeld.
15
Op een zaterdag ging de hele familie zonder jou mee te vragen of je zelfs maar in te lichten op stap. Tot je verbazing was je plotseling alleen op de boerderij. Dat vond je geen probleem, je vermaakte je wel, maar achteraf bezien was het toch een vreemde gang van zaken.
Toen de familie na een paar uur terugkwam, werd je duidelijk waar ze waren geweest, naar het dorpsfeest van Castricum of Bakkum of allebei. Besmuikt werd er gesproken over een paardenrace waaraan de boerenzoon had meegedaan. Je vroeg of hij - Willem heette hij als je het je goed herinnert - gewonnen had. Beschaamd sloeg hij zijn blik neer.
‘Ja, Willem heeft gewonnen,’ kwam zijn zus hem te hulp op een toon die deed vermoeden dat het anders lag, maar dat kreeg je niet te horen. Het was je duidelijk dat er iets was misgegaan tijdens die race, maar niet wat, ook de dorpsjeugd zweeg erover als je ernaar vroeg.
Een paar dagen later moest het zwarte paard een volgeladen wagen met hooi van het weiland trekken en lukte hem dat niet. De dorpsjongens die geholpen hadden met hooien, hielpen nu, evenals de boerenzoon en zelfs jij op jouw manier, met duwen terwijl de boer op de bok Zwart aanspoorde als was hij een supporter en Zwart de sportheld. Maar te vergeefs. Waarop de boer besloot dat Brun erbij moest komen. En toen ook die voor de wagen was gespannen, lukte het onder luid gejuich wel.
16
Je ouders kwamen langs op een tandem die ze hadden gehuurd om zo samen vakantie te kunnen houden. Ze wilden weten hoe het je verging. Naast de kettinghond gezeten zag je ze aankomen. Een donker getint gevoel van blijdschap welde in je op. Toch vertelde je ze bij de begroeting naar waarheid dat het goed met je ging. Daarna werden ze verwelkomd door de boer, die ook zei dat het goed met je ging. En hij vertelde je ouders dat iedereen bang was voor die hond, maar dat jij het wonderlijk goed met hem kon vinden. Waarop je moeder zei dat je erg van dieren hield. En dieren dus van hem, oordeelde de boer.
Je vader voelde aan het schrikdraad dat om het weiland was gespannen en vroeg aan de boer waarom dat niet onder spanning stond. Je had je vader er al eerder voorzichtig aan zien voelen, maar dat was de boer kennelijk ontgaan. Verbaasd voelde die ook aan het schrikdraad, kreeg een schok en keek je vader niet begrijpend aan. Die verzekerde hem niets te hebben gevoeld en pakte het draad nogmaals beet zonder dat hij een schok kreeg.
‘En u dan, mevrouw?’ vroeg de boer verbaasd.
‘Ik blijf er af,’ antwoordde je moeder beslist.
De boer begreep er niets van en je vader beweerde het ook niet te begrijpen, maar later thuis werd er nog vaak om gelachen. Je vader had tijdens die fietstocht een paar rubber schoenen gedragen, waardoor hij de stroom niet had gevoeld. Dat had hij al vermoed en door het stiekem even te proberen bevestigd gekregen, waarna hij het niet had kunnen laten de boer ermee in de maling te nemen.
Toen je ouders naar je zwaaiend op de tandem wegreden, was je ondanks dat je het leuk vond op de boerderij toch heel graag met ze mee terug naar huis gegaan. Maar zover was het nog niet. Wel weer terug in IJmuiden, met de buurtkinderen een balspel spelend waarin halt moest worden geroepen als je de bal had gevangen, waarna de andere kinderen stokstijf moesten blijven staan, riep jij steeds ho in plaats van halt, waardoor ze vonden dat je een echte boerenjongen was geworden. Maar jij was blij terug te zijn in je stenen omgeving met de vertrouwde buurtkinderen.
Wordt vervolgd.
Maak jouw eigen website met JouwWeb