VERSLAGEN: van een mislukt leven.
Herinneringen zijn gebeurde verzinsels.
Yackobes Chraduz - Albanees wijsgeer
IJMUIDEN
ROND HET IJSSELMEER 8
Je prestaties op de fiets leden niet onder je bekommernissen. Het was iedere dag prachtig weer met weinig wind. Wat door de leiding herhaaldelijk als opmerkelijk werd gememoreerd maar door de renners als iets vanzelfsprekends werd ervaren. Jullie waren je er totaal niet van bewust hoeveel slechter het had kunnen uitpakken. Iedere dag stak ome Rinus voor de start een bemoedigend toespraakje af waarin een gezond lichaam in een gezonde geest een terugkerend thema was. Maar als er al ook een politieke of godsdienstige boodschap achter stak, was dat aan jou in ieder geval niet besteed, kon je die er niet uit opmaken.
De etappes vielen je meestal niet te zwaar. Het toergedeelte reed je plichtmatig uit, verlangend naar de wedstrijd en tegelijk opziend tegen het einde van de etappe, omdat dan dat rottige kampleven weer begon. Voor landschappelijk en stedelijk schoon onderweg had je weinig oog, maar de dieren in de weiden, koeien, paarden, schapen, vond je wel leuk. Sommige landwegen waren zo smal dat je moest oppassen niet in het gedrang te komen. En in de stadjes en dorpen gold dat vaak ook. Daardoor waren er soms valpartijen, maar geen ernstige, en jij was er nooit bij betrokken. Nee, het fietsen ging je goed af. Alleen de etappe over de afsluitdijk richting Noord-Holland vond je door de schier eindeloze liniaalrechte weg ontmoedigend lang.
Wordt vervolgd.
1
Na weer eens Het Kopje van Bloemendaal op je oude damesfiets te hebben bedwongen en daarbij je vriendjes op hun eveneens oude brikken glansrijk te hebben verslagen, vonden zij je toch wel erg goed in de bergen. Maar in plaats van dat je je daardoor gestreeld voelde, ervoer je het als bijna een belediging, want je was niet alleen goed in de bergen, ook op de vlakte was je de beste!
In jullie bakkerswinkel hoorde je moeder van een klant, de moeder van Kootje B., dat haar zoon mee ging doen aan een wielerwedstrijd rond het IJsselmeer voor jongens. Die wedstrijd werd georganiseerd door een familielid van haar in Amsterdam - West, waar ook de start en finish zouden zijn. Dat familielid was ene ome Rinus, die volgens mevrouw B. allerlei activiteiten voor de jeugd daar organiseerde en er een alom bekend en geliefd persoon was. Of er een politieke of kerkelijke instelling achter zat, wist ze niet, vond ze ook niet belangrijk.
Toen het jou ter ore kwam, wilde je meteen ook meedoen. Je was immers zowel op de vlakte als in de bergen de beste. Vertederd door je geestdrift, vroeg je moeder aan de moeder van mevrouw B., de oma van Kootje dus, die in een bejaardenwoning naast jullie winkel woonde, of ze aan haar dochter wilde vragen of dat kon. En dat deed ze. Haar dochter, mevrouw B., woonde met haar man en zoon Kootje aan het nabijgelegen Van Poptaplantsoen en kwam korte tijd later naar jullie toe om erover te telefoneren met ome Rinus in Amsterdam.
Telefoons waren toen nog schaars, jullie waren vrijwel de enigen in de buurt die er, vanwege de zaak, een hadden. Maar ome Rinus in Amsterdam had er blijkbaar ook een, waarschijnlijk voor zijn organisatorische activiteiten, en jouw deelname bleek geen probleem te zijn. Al waren er natuurlijk wel kosten aan verbonden. Maar die waren redelijk en je ouders, die het niet breed meer hadden, stemden ermee in om je niet teleur te stellen.
Kootje B. en jij zaten op de Moerbergschool in dezelfde klas maar hadden doorgaans weinig contact met elkaar. Jij vond hem sloom. Wat hij van jou vond wist je niet. Maar door die wielerwedstrijd zochten jullie elkaar een tijdje veel vaker op dan voorheen. Jullie verheugden je er enorm op en hadden er behoefte aan dat met elkaar te delen.
2
Het was prachtig weer toen buurtgenoot op de dag van vertrek in zijn Ford kwam voorrijden in het Van Poptaplantsoen, waarheen ook jij, na thuis afscheid te hebben genomen, gespannen als een topsporter voor een grote wedstrijd met je fiets en bagage naartoe was gegaan. Op de achterbumper van de Ford steunde een aan beide zijden uitstekende constructie van hout en metaal die met oude fietsbanden waarop veel plakkers zaten via de zijramen dwars door auto heen was vastgezet.
Buurtgenoot, een lange slungelige man die jij nooit eerder had gezien, plaatste jullie fietsen erop en bond ze er met touw stevig aan vast. Daar was hij zuchtend en steunend geruime tijd mee bezig, waardoor jullie vreesden dat het hem niet zou lukken en de reis naar Amsterdam, dus jullie deelname aan de ronde, niet door zou kunnen gaan. Maar op een gegeven moment bleek hij gelukkig toch tevreden met het resultaat. Als waarschuwing voor het overige verkeer bond hij er een grote rode boerenzakdoek aan en toen mochten jullie eindelijk instappen.
Kootje en jij moesten met de bagage op de achterbank plaatsnemen, wat na veel wurmen lukte, want de pokdalige oude fietsbanden spanden als voorlopers van en hoogstwaarschijnlijk bij een botsing eerder fatale dan levensreddende autogordels op strothoogte over de achterbank, waardoor jullie de keuze hadden tussen voortdurend voorovergebogen of juist stijf achterover tegen de rugleuning gedrukt te gaan zitten. Jullie kozen voor de laatste optie.
Mevrouw B. nam voorin naast buurtgenoot plaats. Er was besloten dat zij als begeleidster mee zou gaan. Meneer B. had zijn werk bij de Hoogovens en jouw ouders konden niet weg vanwege de zaak.
Bijna dubbel gevouwen achter het stuur slaagde buurtgenoot er na een paar mislukte pogingen in de Ford te starten en hem vervolgens tot jullie opluchting ook nog te laten rijden. Op jouw verzoek gingen jullie eerst even door de Gulikersstraat om je moeder en je oudste zusje - je vader deed de wijk - de gelegenheid te geven jullie uit te zwaaien. Ze stonden voor de winkel te wachten en wuifden alsof jullie met het passagiersschip ORANJE de grote sluis verlieten voor een zeereis naar toenmalig Nederlands - Indië. Kootje en jij hadden geen ruimte om terug te zwaaien. Maar mevrouw B. wel en buutgenoot liet de claxon vele malen schallen, wat meer klonk als het gillen van een varken dan als de toeter van de ORANJE, maar jullie vertrek bleef er niet onopgemerkt door. Verderop in IJmuiden trouwens ook niet, want aan de meedraaiende hoofden te zien, baarde de fietsconstructie nogal opzien. Je hoopte daar je vader met zijn bakfiets ook nog ergens te treffen, maar dat gebeurde niet.
3
Na het landgoed Velserbeek en het oude dorp Velsen te zijn gepasseerd kwamen jullie in de IJ-polders, die er weelderig zomers bij lagen. Maar de weg bestond daar uit betonnen platen waarvan de naden voortdurend schokken veroorzaakten, wat geen pretje was in die nauwelijks verende vooroorlogse Ford. Jullie ondergingen het echter stoïcijns. Alles was goed als er maar op tijd in Amsterdam zou worden aangekomen. De start van de ronde zou om twaalf uur zijn en jullie waren door het gedoe met de fietsen pas ver na tienen vertrokken en de Ford reed niet bepaald snel, maar er moest toch nog wel op tijd kunnen worden aangekomen.
Het westelijk havengebied van Amsterdam bestond destijds nog niet, de polders strekten zich vrijwel ongerept uit tot aan het door de stad ingelijfde dorp Sloterdijk en het daarnaast gelegen gelijknamige treinstation. Toen dat dorp en in de verte de slagbomen van de spoorwegovergang naast het station in zicht kwamen, begon de Ford plotseling te horten alsof hij in plaats van jullie moest kokhalzen door het voortdurend bonken. Verontrust keken Kootje en jij naar de gebogen rug van buurtgenoot en mevrouw B. vroeg hem wat het te betekenen had. Besmuikt antwoordde hij dat de benzine op was. Hij had gedacht dat er nog wel voldoende inzat maar de meter gaf nu toch aan dat de tank leeg was. Waarschijnlijk had de motor meer benzine verbruikt doordat de wagen zo zwaar was beladen, veronderstelde hij en wist de Ford nog net gedeeltelijk de berm in te sturen voordat het horten en stoten overging in stilstand.
‘Dat is me wat moois,’ zei mevrouw B.
Maar evenals als jullie en buurtgenoot, die zijn armen en hoofd op het stuur liet leunen, vond ze het natuurlijk allerminst mooi.
‘En wat nu?’ liet ze erop volgen.
Buurtgenoot schokte mismoedig met zijn schouders. Jij staarde naar de spoorwegovergang die plotseling onbereikbaar leek en het uiteindelijke reisdoel al helemaal. Maar toen stapte buurtgenoot uit alsof hij een oplossing wist. Mevrouw B. en jullie volgden hoopvol zijn voorbeeld en keken hem, uitwasemend en de ledematen strekkend, vragend aan. Maar hij ging tegen zijn Ford staan leunen en stak een sigaret op zonder nog langer de indruk te wekken een oplossing te weten. Terwijl er toch op de een of andere manier snel zou moeten worden getankt of vervangend vervoer worden geregeld om nog op tijd te komen. Er was echter in geen velden of wegen een tankstation te bekennen en ook was er weinig verkeer, slechts af en toe kwam er een auto langs.
‘Bent u van plan hier maar een beetje te blijven staan roken?’ vroeg mevrouw B. met overslaande stem.
‘Nou, misschien kunnen we een auto aanhouden,’ antwoordde buurtgenoot lijzig, ‘en vragen of de bestuurder ons kan helpen.’
Daar zag mevrouw B. niets in. Ze vond dat als er al een auto zou stoppen, de bestuurder waarschijnlijk geen jerrycan met benzine bij zich zou hebben en zeker ook geen drie of zelfs vier personen met bagage en fietsen mee zou kunnen nemen, tenzij het een vrachtwagen betrof. Volgens haar kon buurtgenoot beter naar station Sloterdijk lopen om daar voor een grote taxi te bellen. Misschien stond er zelfs wel een te wachten, maar dat moest dan natuurlijk wel echt een grote zijn vanwege de fietsen.
‘Toestand,’ liet ze er zuchtend op volgen.
‘Dat zal ik dan maar proberen,’ stemde buurtgenoot gelaten in. ‘Wachten jullie maar hier,’ voegde hij geheel overbodig toe, trapte zijn sigaret uit en ging op weg.
‘Hebt u geld bij u?’ riep Mevrouw B.
Hij knikte zonder om te kijken. Tussen hoop en vrees keken jullie hem na. Hij wekte de indruk ieder ogenblik over zijn eigen benen te zullen struikelen, maar dat gebeurde niet. Hij werd steeds kleiner en verdween uiteindelijk uit het zicht. Mevrouw B. probeerde de moed erin te houden door te verklaren dat het heus allemaal wel goed zou komen. Maar jij had de indruk dat ze dat zelf niet geloofde. En je betwijfelde of jullie de buurtgenoot ooit nog wel terug zouden zien, vreesde dat jullie onder de rook van de grootste stad van het land als ver van de bewoonde wereld aan jullie lot waren overgelaten, dat Kootje en jij dat fietsen wel konden vergeten en dat het al heel wat zou zijn als jullie daar niet van honger en dorst zouden omkomen.
4
Het wachten leek eindeloos te duren. Maar op een gegeven moment naderde er een grote zwarte taxi die na een elegante draai naast jullie stopte. De oude Ford leek er een Dinky Toy bij. De bestuurder van de taxi, een in een keurig donker kostuum gestoken man, stapte energiek uit en riep met onmiskenbaar Amsterdamse tongval dat hij de redder in nood was. Jullie lachten opgelucht. Ook buurtgenoot stapte, traag en ondanks zijn succesvolle missie somber kijkend, uit die prachttaxi.
‘Maar hoe moet het dan met de fietsen?’ vroeg mevrouw B.
De taxibestuurder bekeek de aan de Ford bevestigde fietsen en wilde weten waar jullie heen moesten. Mevrouw B. noemde de straatnaam en liet er angstig op volgen hoe laat jullie daar moesten zijn. Maar volgens de taxibestuurder was dat niet ver en nog wel te halen. Die fietsen zou hij wel even in zijn kofferbak frommelen. Gelukkig had hij daarin altijd een paar dekens liggen voor zulke gevallen.
Hup, die fietsen los en overladen, spoorde hij de buurtgenoot aan terwijl hij zijn kofferbak opende. Die was wel ruim maar leek toch te klein om de fietsen te kunnen bergen. De taxibestuurder scheen daar echter niet aan te twijfelen. Samen met buurtgenoot maakte hij de fietsen los van de Ford. Waarbij hij aanmerkelijk voortvarender te werk ging dan buurtgenoot. Vervolgens spreidde hij een deken over de rand van de kofferbak, legde er jouw fiets op, spreidde daar weer een deken over, legde daar de fiets van Kootje op, deed de klep voor zover mogelijk dicht, bond die met een touw over de fietsen heen, die een flink eind uitstaken, vast aan de bumper en knoopte er, na eerst te hebben gedaan alsof hij er zijn neus in snoot, lachend de rode boerenzakdoek aan vast. Hij had er duidelijk lol in. Jij vond het ook wel leuk maar kon er evenmin als de anderen door de spanning echt om lachen. Het bleef bij geforceerde glimlachjes.
Mevrouw B. vroeg de buurtgenoot hoe hij nu verder moest.
‘Ergens aan benzine zien te komen en dan terug,’ mompelde hij.
De taxibestuurder wist wel een benzine station in de buurt, de buurtgenoot kon een eind in die richting meerijden. Maar hij zou met een volle jerrycan terug moeten lopen tenzij hij wilde dat de taxibestuurder hem, na jullie te hebben afgeleverd, naar het benzinestation zou rijden en daarna terug naar de Ford. Buurtgenoot vond dat waarschijnlijk te begrotelijk en koos voor teruglopen.
Haastig stapten jullie in. Buurtgenoot met jullie en de bagage op de achterbank, wat redelijk lukte. Mevrouw B. naast de bestuurder. Met een schok zette de taxi zich in beweging en zoefde weg. Ondanks alles genoten jullie van het onverwachte rijcomfort na het hobbelen in de Fort en gaven daar opgetogen blijk van. Zijn taxi was ook een Ford, zei de bestuurder. Maar wat een verschil!
Mevrouw B. draaide zich naar je om en zei op een toon alsof het allemaal jouw schuld was, dat ze de taxirekening natuurlijk wel met je ouders zou delen. Je knikte gedwee. Meer dan de aanbieding van taxiondernemer K. zou hebben gekost, merkte je moeder daarover later zuur op.
Bij de spoorwegovergang gekomen, gingen de slagbomen juist naar beneden, maar de taxibestuurder wist zijn wagen er behendig tussendoor te zigzaggen.
‘Zo dat scheelt weer,’ zei hij trots.
Jullie waren vol bewondering, met zo’n bestuurder en wagen zou het allemaal inderdaad nog wel goed komen! En dat kwam het ook. De lange straat waarin de start van de wielerronde zou plaatsvinden, was ergens halverwege versierd met vlaggetjes, de stoepen stonden daar aan beide zijden vol met mensen, er hing reclame van ondersteunende winkeliers aan de gevels en over de breedte van de weg was een doek gespannen met in reuze letters START erop.
5
Onder de indruk stapten jullie uit. De taxibestuurder bevrijdde de fietsen samen met buurtgenoot uit de kofferbak. Mevrouw B. rekende zuchtend af met de taxibestuurder en ging met jullie, de bagage los achterop de fietsen, naar de tafel van de organisatie. Buurtgenoot bleef zonder dat jullie in de haast afscheid van hem hadden genomen achter met de taxibestuurder.
Ome Rinus, een gedrongen energiek overkomende man met kort golvend grijs haar en een evenals de taxibestuurder onvervalst Amsterdams accent, was blij dat jullie er waren. Hij en zijn medewerkers hadden zich al zorgen gemaakt. Het was allemaal wel wat uitgelopen maar toch. Waarop mevrouw B. met rode wangen van opwinding een kort verslag van jullie wedervaren gaf.
‘Eind goed, al goed,’ oordeelde ome Rinus.
Jullie bagage werd op een vrachtwagen bij die van de andere renners geladen nadat er lappen met nummers aan waren bevestigd die overeenkwamen met de nummers die op lappen stonden die op jullie ruggen werden gespeld. Mevrouw B. wenste jullie veel succes, haar zoon met een knuffel en jou een handdruk: op naar de start!
Daarvoor stonden zo’n dertig jongens klaar met fietsen waarbij die van jullie niet uit de toon vielen. Allemaal opgelapte brikken, sommige met houten blokken aan de trappers om die bereikbaar voor de berijder te maken. Nieuwe fietsen waren er niet bij en al helemaal geen echte racefietsen.
Jullie hadden je nog maar net bij de ongedurig wachtende renners aangesloten toen, weerkaatsend tegen in jouw ogen imponerend hoge gevels aan beide zijden van de straat, het startschot klonk en het peloton onder luid gejuich van de toeschouwers op gang kwam. Nog niet strijdend, want iedere etappe was een toertocht tot de laatste tien kilometer. Het peloton werd voorafgegaan door een motorrijder en omgeven door bromfietsers, die iedere dag schreeuwend en met armgebaren zouden aangeven wanneer de toertocht overging in een wedstrijd.
6
Achter de renners reed een vracht/bestelwagen voor de uitvallers. Aan boord waren een paar begeleiders die hielpen bij materiële en lichamelijke pech. Uitvallers waren er voor zover je weet de hele ronde niet, wel veel lekke banden en kapotte fietsen. Maar de begeleiders waren van alle markten thuis en van materiaal voorzien door een rijwielhandel/hersteller uit de buurt, zoals een aan de vracht/bestelwagen bevestigd bord liet weten. Reclame die buiten Amsterdam weinig indruk zal hebben gemaakt.
Sommige jongens raakten al tijden het tour gedeelte zover achter dat ze kansloos waren voor de wedstrijd. Waaronder telkens ook kootje B. Maar jij voelde je niet verplicht bij hem te blijven. Je had geen moeite je in de kopgroep te handhaven, kon je ook tijdens de wedstrijd met de besten meten en kwam zelfs een paar maal als eerste over de eindstreep. Begeleiders noteerden wie in welke positie over de meet ging, waarschijnlijk alleen van de kopgroep en bij een massasprint alleen van de eersten. De winnaar van de etappe kraag een glas prik en een schriftelijke bevestiging, die oorkonde werd genoemd.
Hoeveel etappes er waren weet je niet meer. Maar bij iedere aankomstplek was door vooruit gereisde begeleiders - evenals de overige begeleiders door iedereen de vrijwilligers genoemd - een tentenkamp opgezet en voor eten gezorgd. Er waren vrijwilligers voor allerlei klussen: fietsenmakers, EHBO’ers, noem maar op.
Voor het eten moest je in een rij langs houten tafels gaan. ’s Ochtends en ’s middags - er werd pas na de lunch gestart - was er brood met allerlei beleg, koffie, thee of limonade. ‘s Avonds moest je je bord ophouden, waarop dan uit grote pannen met pollepels door de vrijwilligers de kost van de dag werd geschept.
Het tentenkamp stond altijd bij een boerderij in een stuk weiland dat waarschijnlijk door de boer werd verhuurd of ter beschikking was gesteld. Iedere avond kon je met je rugnummer je bagage ophalen en ’s ochtends weer afgeven. Voor de renners waren er twee grote tenten met veldbedden. De begeleiders sliepen, op degenen die wacht hadden na, in kleine tenten. Er was ‘s nachts toezicht om jullie rustig te houden. Wat niet nodig was want jullie waren moe na het fietsen.
Desondanks deed jij al die nachten vrijwel geen oog dicht. Er stond altijd een rij emmers met koud water om je ’s avonds en ’s ochtends te wassen. Als je ’s nachts naar de wc wilde, moest je dat melden bij de vrijwilliger die bij de tentopening een veldbed had en je dan met een zaklantaarn verwees naar de afgeschermde plek waar provisorische toiletten waren aangelegd. Maar dat durfde je niet, waardoor je ’s nachts soms bijna knapte en een paar maal ten einde raad maar in je bed plaste in de hoop dat niet ontdekt zou worden dat het jouw bed was. Je begon de dag dan met een nog natte onderbroek, die in de loop van de ochtend wel opdroogde maar wel een beetje bleef stinken. Je probeerde die hoge nood en dat bedplassen te voorkomen door ’s avonds voor het slapengaan eerst nog naar de dan al stinkende plees te gaan, wat echter helaas meestal toch niet het gewenste effect had.
Gebroken door een vrijwel slapeloze nacht met af en toe hoge nood en bedplassen, bang dat de anderen het zouden ruiken en je schuldbewust afvragend wie van de jongens de volgende nacht op de door jou beplaste strozak zou moeten slapen, bracht je de ochtenden zoveel mogelijk afzijdig door. Maar je hoorde je er nooit iets over en jouw strozak was iedere avond weer droog, zolang het duurde. Je vroeg je trouwens ook af, wie er de vorige nacht onder de paardendeken zou hebben geslapen waaronder jij nu lag en wie er onder die van jou van de vorige nacht lag. Nee, zonder zorgen was je niet.
7
Er bestond de mogelijkheid om een brief of kaart naar bijvoorbeeld je ouders te sturen. Die brieven en kaarten moesten dan worden ingeleverd bij een van de begeleiders, waarna ze door haar of hem zouden worden gepost. Je had heimwee. Op de fiets had je daar geen last van, op de fiets had je vrijwel nergens last van, maar de rest van de tijd kampte je met heimwee. Met Kootje B. had je net als in IJmuiden weinig contact. Met de meeste ander jongens kon je het na een stroef begin wel aardig vinden, wat vooral kwam doordat je met je fietsprestaties respect afdwong. Maar de omgang met hen bleef oppervlakkig. Ze waren gehaaider, straatwijzer en gebruikten andere schuttingtaal dan jij in IJmuiden gewend was. Het woord slijmerd lag ze voor op de tong bestorven maar was meestal niet vijandig bedoeld. En dat kende je al van de logeerpartijen bij je oom en tante, neef en nichtje in een heel ander deel van Amsterdam dan waar deze jongens vandaan kwamen. Ze woonden allemaal in dezelfde buurt, kenden elkaar goed en waren al voorzien van vriendschappen. Jij was die IJmuidenaar die in tegenstelling tot die andere IJmuidenaar hard kon fietsen.
Toch mocht je de meesten wel. Maar dat hief je heimwee niet op. Je had behoefte aan contact met je ouders en dat kon alleen per brief of kaart, maar je had geen schrijfgerei bij je. Je vroeg of Kootje B. of hij dat bij zich had, maar nee, ook hij niet. Je zag een van de Amsterdammers een brief schrijven en vroeg of jij misschien zijn spul mocht gebruiken als hij klaar was. Dat vond hij goed op voorwaarde dat hij je brief mocht lezen. Omdat je geen andere mogelijkheid zag, zegde je dat met tegenzin toe. Maar toen je je brief had geschreven en hij die ter lezing opeiste, merkte een van de andere jongen dat en begon hem in onvervalst Amsterdams uit te kafferen om die belachelijk eis, waardoor hij er tot je opluchting van afzag. Met het gevoel je ouders een hand te geven, leverde je de brief in bij postbode van dienst. Voor een zegel werd gezorgd, daar hoefde je je geen zorgen over te maken, dat was bij het inschrijfgeld inbegrepen, werd je verzekerd. Kennelijk had je door ernaar te vragen een zorgelijke indruk gewekt.
Maak jouw eigen website met JouwWeb